Philippe Mauclet
Tom Hillary (UZ Leuven) wees erop dat pruritus niet alleen een frequente, maar ook vaak therapieresistente klacht is. Nieuwe inzichten in de pathofysiologie bieden uitzicht op nieuwe behandelingsstrategieën. Die laatste vallen uiteen in twee groepen, naargelang of ze op het zenuwstelsel of op het immuunsysteem gericht zijn. Een overzicht met Jacek Szepietowski (Warschau, Polen).
NK-1, opioïdreceptoren, TrkA en H4
“De groep van verbindingen die gericht zijn op het zenuwstelsel, omvat de NK-1-remmers, de agonisten en antagonisten van de opioïdreceptoren, de TrkA-antagonisten (tromomycinereceptorkinase) en de H4-receptorantagonisten”, zei J. Szepietowski, en vervolgens besprak hij de belangrijkste kenmerken van die verschillende klassen.
Substantie P speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van pruritus, vooral omdat het zich bindt aan de NK-1-receptoren op de keratinocyten. Dat heeft geleid tot de ontwikkeling van NKR1-antagonisten. De resultaten van de studies met die klasse van geneesmiddelen, zijn enigszins tegenstrijdig gebleken. De beste resultaten werden behaald met serlopitant. Volgens de recente aanbevelingen van Europese experts kunnen NK-1-receptorantagonisten mogelijk nuttig zijn bij chronische pruritus of refractaire chronische prurigo (1).
Pruritus kan ook worden versterkt door de activering van centrale mu-opioïdreceptoren. De binding van kappa-opioïden aan hun receptoren zou veeleer een remmend effect hebben op de pruritus. Uit studies is gebleken dat mureceptorantagonisten zoals naloxon, naltrexon of nalmefeen de pruritus significant kunnen verminderen, vooral als die veroorzaakt wordt door cholestase, urticaria of atopisch eczeem. Van de kappareceptoragonist nalfurafine is aangetoond dat die een gunstig effect heeft bij pruritus als gevolg van chronische nierziekten. Nalbufine remt de mureceptoren en heeft een agonistisch effect op de kappareceptoren. Met die verbinding werden goede resultaten behaald bij pruritus als gevolg van uremie en bij prurigo nodularis. Ook difelikefaline is een kappareceptoragonist die mogelijk nuttig is bij pruritus als gevolg van uremie.
CT327 remt het intracellulaire domein van Trk A (tropomyosinereceptorkinase A). Op die manier remt het de werking van NGF (Nerve Growth Factor), dat een rol speelt in de pathogenese van chronische pruritus. CT327 wordt als topische behandeling geëvalueerd bij psoriasis (2).
Tot slot is ZPL-3893787, een histamine H4-receptorantagonist, in een fase II-studie geëvalueerd bij atopisch eczeem. Daaruit is gebleken dat de histamine H4-remmer de EASI-, IGA- en SCORAD-scores significant meer verlaagde dan een placebo, maar dat er geen verschil was voor de pruritus (3).
PDE-4, Ig-E, cytokines en januskinase
De tweede groep omvat dus stoffen die ingrijpen op het immuunsysteem, namelijk fosfodiësterase 4-remmers, cytokineremmers en januskinaseremmers.
Gegevens tonen aan dat fosfodiësterase 4-remmers nuttig zijn bij orale toediening, zoals apremilast bij pruritus als gevolg van psoriasis (4), en bij topisch gebruik, zoals crisaborol bij atopisch eczeem (5).
Onder de groep van verbindingen die ingrijpen op de immuniteit en die werkzaam gebleken zijn bij pruritus, vallen ook de biologische geneesmiddelen. Die groep omvat omalizumab, een IgE-remmer die werkzaam is bij pruritus als gevolg van chronische urticaria, evenals de cytokineremmers zoals dupilumab – dat werkzaam is bij pruritus als gevolg van atopisch eczeem –, secukinumab en ixekizumab, die op hun beurt werkzaam zijn bij pruritus als gevolg van psoriasis.
De lijst van recente of toekomstige behandelingen tegen pruritus wordt afgesloten door de januskinaseremmers, waaronder tofacitinib, dat geëvalueerd is bij pruritus als gevolg van atopisch eczeem. “Een lijst die aantoont hoe zorgwekkend pruritus is, zowel voor de zorgverleners als voor de patiënten, en die in de toekomst wellicht nog langer zal worden”, zo besloot J. Szepietowski.
- Weisshar E et al. Acta Derm Venereol 2019;99:469–506
- Roblin D et al. Acta Derm Venereol 2015;95:542–8
- Werfel T et al. The Journal of Allergy and Clinical Immunology 2019;143:1830–7
- Strand V et al. Health and QoL Outcomes 2013;11:82
- Paller et al. J Am Acad Dermatol 2016;75:494-503