Huidaandoeningen hebben uiteraard altijd bestaan, maar dat geldt niet voor het specialisme dat zich daarmee bezighoudt. Dat ontstond in het turbulente begin van de XIXe eeuw dankzij een pionier. Niet alleen op politiek, maar ook op medisch vlak waren het woelige tijden, waarin de geneeskunde grondig veranderde.
De pionier waar we het over hebben is Jean-Louis Alibert (Figuur 1). Hij wordt in 1768 geboren in Villefranche-de-Rouergue in de Aveyron. Hij volgde secundair onderwijs in een katholieke instelling en zou oorspronkelijk priester worden. Daarom werd hij novice bij de Priesters van de Christelijke Leer, waar hij twee jaar bleef, en werd dan leraar letterkunde aan het college van Villefranche. Toen brak echter de revolutie uit en werden de religieuze congregaties gesloten. Alibert voelde dat hij leraar wilde worden en schreef zich kort daarna in bij de nieuwe École normale voor een lerarenopleiding. Hij behoorde tot de eerste lichting die aan deze instelling afstudeerde. Hij ging tot de kring van Parijse intellectuelen behoren en raakte zo bevriend met Pierre Cabanis. Die was docent aan de École de Santé van Parijs, en vermoedelijk was hij het die Alibert ertoe aanzette om geneeskunde te gaan studeren. Tijdens zijn opleiding, die op dat moment nog maar 3 jaar duurde, kreeg hij onder meer les van Desault, Corvisart en Pinel.
Een kring van beroemdheden
Via de Société médicale d’Émulation, waar hij nog tijdens zijn studie secretaris-generaal van werd, leerde hij nog meer beroemdheden kennen, waaronder grote namen in de geneeskunde als Bichat, Cabanis, Fourcroy, Bretonneau, Larrey, Pinel, Portal en Dupuytren. Onder leiding van Pinel schreef Alibert een thesis over pernicieuze en/of ataxische koorts, die hij presenteerde op dag 28 van de nevelmaand van het jaar VIII van de Republikeinse kalender (of 19 november 1799). Daarna werd hij als geassocieerd lid toegelaten tot de Société de Médecine van Parijs. In 1801 was hij als arts verbonden aan het Saint-Louis-ziekenhuis (Figuur 2) en vanaf het jaar daarna werkte hij als volwaardig arts in dezelfde instelling. In 1804 publiceerde hij zijn Nouveaux éléments de thérapeutiques et de matière médicale (Nieuwe elementen van therapeutica en medische materie). Vervolgens begon hij aan de Description des maladies de la peau (Beschrijving van huidziekten), waarvan de eerste editie in boekdelen verscheen.
Na de revolutie en het keizerrijk keerde de monarchie terug, het was de tijd van de restauratie. Alibert, die zijn voorliefde voor het oude regime nooit onder stoelen of banken had gestoken, werd raadgevend arts van de koning, en daarna eerste lijfarts van de koning. Vervolgens werd hij overladen met onderscheidingen en prestigieuze posten: hoogleraar Plantkunde aan de faculteit Geneeskunde in Parijs, inspecteur van de mineraalwaterbaden in Enghien, verder houder van de leerstoel Medische therapeutiek in Parijs, de eerste in zijn soort, lid van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde, officier van het Legioen van Eer, lid van buitenlandse wetenschappelijke genootschappen enz. In de loop van die jaren publiceerde hij meerdere dermatologische werken. In een ervan, dat onafgewerkt bleef, deed hij een poging om de aandoeningen te classificeren. We merken op dat dermatologen de eersten waren die probeerden om huidziekten in verschillende klassen onder te brengen. Ze deden dat op basis van een systeem dat vergelijkbaar was met dat van de botanisten, met onderverdelingen in klassen, families, geslachten enz. De ambitie van Alibert was om een dergelijk systeem op het geheel van de ziekten toe te passen. In zijn voorwoord schrijft hij: “Ik maak gebruik van de botanische methode die door Sydenham beschreven is…” En verder: “De klassen mogen alleen families bevatten die bij elkaar horen en met elkaar verbonden zijn via een veelheid van contactpunten…” Helaas is alleen het eerste deel van dit titanenwerk gepubliceerd.
Geneeskunde in volle beroering
Naast dit streven naar systematisering was Alibert doordrongen van de nieuwe manier van klinisch werk, die zich resoluut losmaakte van de geneeskunde van Molière en bij de patiënt de informatie verzamelde die het mogelijk maakte een diagnose te verfijnen. In die tijd ontwikkelde zich ook wat we later de klinisch-anatomische confrontaties zouden gaan noemen. Er werd gebruik gemaakt van de opkomende pathologische anatomie, vooral beïnvloed door het werk van Xavier Bichat, om een verband te kunnen leggen tussen enerzijds de symptomen van de levende patiënt en anderzijds de letsels in diens organen na zijn overlijden.
Ook de manier waarop de geneeskunde onderwezen werd, was in volle evolutie, en het ontbrak Alibert niet aan originele ideeën. Eén van de grote kenmerken van die ‘nieuwe geneeskunde’ die we zonet beschreven hebben, was ongetwijfeld dat er nu in het ziekenhuis lesgegeven werd. Dat deed ook Alibert, maar aangezien het lokaal waar hij lesgaf te klein geworden was, trok hij zo vaak als mogelijk naar buiten om les te geven, “onder de linden”, zoals een tijdgenoot het beschreef.
Alibert legde zich almaar meer toe op de dermatologie. Hij beschreef tal van huidziekten, waaronder mycosis fungoides. Nog steeds via zijn botanische methode ontwikkelde hij zijn Arbre des dermatoses (Boom der huidziekten). Andere publicaties van hem die we zeker moeten vermelden zijn de Monographies des Dermatoses (Monografieën van huidziekten). In de tijd van Alibert was dermatologie nog geen universitaire discipline en zelfs geen medisch specialisme in de huidige betekenis. Algemeen wordt erkend dat Alibert met zijn activiteit een van de grondleggers was van deze tak van de geneeskunde. Hij stierf in 1837 in Parijs op 69-jarige leeftijd. ■